Eenzaamheid en slechte pizza’s op de parkeerplaats van Het Gouden Ei
Deze zomer stropen we in het spoor van honderdduizenden Nederlandse vakantiegangers de Europese snelwegen af, van P naar P. De eerste halte: Venoy-Grosse-Pierre, de parkeerplaats uit Het Gouden Ei en Spoorloos. Over heet asfalt, eenzaamheid en slechte pizza’s.
Ze was meer dan een uur weg. Hij zag haar voor zich, bang, ademend door haar neus. Er was geen misverstand meer denkbaar waarom ze samen hartelijk zouden lachen. Er kon niets met haar zijn wat niet betekende dat ze in nood was. Ze had hem nodig. Hij werd gek van verdriet dat hij haar niet kon helpen.
Het zijn regels die honderdduizenden, misschien wel miljoenen Nederlanders ooit lazen. Generaties tieners groeiden op met Het Gouden Ei, de literaire thriller van Tim Krabbé. Sinds de verschijning in 1984 staat het boek onafgebroken bovenin de leeslijst van middelbare scholieren, en nog steeds – mede door de beperkte omvang, minder dan honderd pagina’s. Voor menigeen was en is het boek dé kennismaking met Nederlandse literatuur. Anderen zagen het verhaal in filmvorm: Spoorloos werd in 1988 opgenomen, het Amerikaanse The Vanishing in 1993.
Ongenadig warm
Ik sta op de plek waar Krabbé zijn hoofdpersoon Rex Hofman de ongelijke strijd tegen de wanhoop laat verliezen. Venoy-Grosse-Pierre is een van de vele honderden snelwegparkeerplaatsen die Frankrijk rijk is. Het is ongenadig warm. Het Total-tankstation ligt iets voorbij Auxerre aan de A6, die Parijs met Lyon verbindt.
Eigenlijk is het helemaal niet zo’n logische plaats om twee Nederlandse vakantiegangers een tussenstop te laten maken. Alleen voor inwoners van Zeeuws-Vlaanderen is de route via Parijs naar het zuidoosten een serieus alternatief voor die via Luxemburg. Onderweg nam het aantal geel-zwarte nummerborden dan ook gestaag af, voorbij Reims was de stroom volledig opgedroogd. Een vrachtauto van de Texelse aardappelhandel AB vormde de laatste bondgenoot.
In Het Gouden Ei zijn Rex en zijn geliefde Saskia Ehlvest op weg naar Nuits-Saint-Georges, een petieterig dorpje in de buurt van Dijon. Twee uur voordat ze daar arriveren, stoppen ze nog één keer. Om te tanken, en daarna nog wat langer, omdat Saskia twee blikjes drinken wil kopen. Rex kijkt haar na, maakt nog snel een Polaroid-kiekje. Hij ziet haar nooit meer terug.
Als je het tankstation zo eens in je opneemt, besef je hoe goed de locatie het ijzingwekkende plot ondersteunt. De snelwegparkeerplaats is enerzijds vertrouwd. Zonder er ooit geweest te zijn, ken je de weg. Benzinepomp, tankshop, restaurant, wc’s, parkeerplaatsen, picknicktafels, een strookje gras… alles heeft zijn plek. Natuurlijk laat je je geliefde, toch je meest kostbare bezit, in haar eentje naar de tankshop lopen. Wat kan er misgaan?
Tegelijk is het een niemandsland. Hoewel iedereen in zekere zin hetzelfde doet – stoppen, tanken, plassen - ontbreekt gemeenschapszin. Bezoekers knopen geen gesprekken aan. Daarvoor zijn de ontmoetingen te kort en is de gemene deler te klein. Het geeft de parkeerplaatsen een anoniem en ietwat bandeloos karakter. Waarom zou je je rotzooi opruimen? Je komt toch nooit meer terug. Het is niet zo dat je wílt dat die man voor je in de rij bij de kassa onderweg een lekke band krijgt, maar als je eerlijk bent zal het je een rotzorg zijn. Nee, de asfaltvlaktes halen niet het beste in de mens naar boven.
Dronken
,,Mensen zijn zo vuil”, verzucht Nicole le Bon als het gedrag langs de snelweg ter sprake komt. De 60-jarige Belgische kan het weten. Sinds 30 jaar bestiert ze een hotel langs de Route du Soleil. Ze zag ze voorbijtrekken, de hordes vakantiegangers. ,,Ik had een keer een Poolse man, die was zó dronken”, vertelt ze in roestig Vlaams, waarin de steeds grotere gaten met Frans worden gedicht. ,,Nadat hij weg was, hebben we het complete interieur moeten vervangen. Het matras, het bed, alles.”
Wat er in zat? Bloed? ,,Alles. Echt alles. Ik moet eerlijk toegeven: sinds ik weet hoe mensen zich gedragen, ga ik zelf niet graag meer op hotel.”
Geloof het of niet, maar Le Bon had in haar hotel ook een keer een ‘Gouden Eitje’. ,,Een Engelsman kwam ‘s ochtends beneden, en vertelde dat zijn vrouw weg was. Verdwenen. Ze was ongemerkt vertrokken, met haar spullen. De auto stond niet meer op de parkeerplaats. Dat was echt hartverscheurend. Wat kun je doen? We hebben hem maar opgevangen tot zijn zoon er was om hem te halen. Dat duurde nog 24 uur. Die arme man...”
L’Oeuf d’Or
Weer terug in Venoy-Grosse-Pierre. De medewerkers van de Total-shop hebben er geen idee van dat hun werkplek het decor vormt van een beroemd Nederlands boek. Het Gouden Ei, ze hebben er nooit van gehoord. Ook niet van L’Oeuf d’Or, zoals het boek in de Franse vertaling heet. Maandag komt de chef weer, u kunt het hem vragen, zegt de mond van de mevrouw achter de kassa. Kunt u alstublieft snel ophoepelen, er staat een rij achter u, zegt de rest van haar lichaam.
De Noord-Franse parkeerplaats lijkt in weinig op de plek die Krabbé beschreef in zijn boek. Binnen is alles veranderd. In 1984 was een tankstation nog niet veel meer dan een plek waar je je tank volgooide en daar vervolgens voor betaalde. Het recreatieaanbod bestond in Het Gouden Ei uit een koffieautomaat, een ijsjesautomaat(?), een frisdrankautomaat en een gokkast. In 2018 is daar een complete supermarkt voor in de plaats gekomen, inclusief mode- en boekenafdeling. Ongezien iemand ontvoeren, zoals in het boek, is onmogelijk: van alle kanten word je beloerd door camera’s.
Grote grasveld?
Ook buiten is weinig van Krabbé’s beschrijvingen terug te vinden. Zo weinig zelfs, dat je je afvraagt of de schrijver wel ooit in Venoy-Grosse-Pierre is geweest. Hij beschrijft een groot grasveld met een terp, een verhoging van waaraf je neer kunt kijken op het komen en gaan van de auto’s en de trucks. Die terp is er niet (meer?), en het grote grasveld is in werkelijkheid van een formaat dat je ook in menig Nederlandse achtertuin terug kunt vinden.
Mogelijk is het terrein ergens de afgelopen decennia gereconstrueerd. Daarnaar gevraagd, wil de schrijver zelf geen uitsluitsel geven. ,,Leuk dat u daar bent gaan kijken, geweldig om te weten dat mensen die moeite nemen, bijna 35 jaar nadat ik die roman schreef”, mailt Krabbé, 75 jaar inmiddels. ,,Maar ik moet u teleurstellen: eigenlijk stelt u de vraag die schrijvers het minst graag horen: is het nou allemaal echt gebeurd? Er zijn altijd verbanden met de realiteit, maar de schrijver is wel de laatste die daar iets over moet zeggen.”
Hete asfalt
Op het parkeerterrein is de lol er na een paar uur wel af. Het hete asfalt doet de schoenzolen bijna smelten. Het gebulder van het verkeer op de snelweg valt geen seconde stil. Hoe eenzaam moet je je voelen, als je op deze dorre asfaltvlakte in de problemen raakt. Niemand heeft tijd voor je, niemand zit op je te wachten. De parkeerplaats langs de snelweg is als een klein dorp, waarvan de bevolking ieder half uur wordt vervangen. Iedereen moet verder, de hele tijd. Naar de volgende bestemming, de volgende parkeerplaats, de volgende klant.
De reis gaat verder, naar Nuits-Saint-Georges. Inderdaad, het dorpje waar ook de hoofdpersonen uit Het Gouden Ei de nacht zouden doorbrengen. Nuits-Saint-Georges ligt best een eindje van de snelweg, maar volgens de vrouwelijke hoofdpersoon was de naam van het dorp mooi genoeg om er een ommetje voor te maken. Helaas is het ruim 5000 zielen tellende Nuits-Saint-Georges verder een nogal leeg dorp, zoals zoveel Franse dorpen onderweg. Veel hoogtepunten kent het plaatsje niet, en zijn geschiedenis evenmin. Eén keer was het aankomstplaats in de Tour de France: de Duitse sprinter Marcel Kittel won er vorig jaar de zevende etappe.
Hotel Côte d’Or, waar Tim Krabbé zijn betreurde Gouden Ei-protagonisten een kamer liet boeken, blijkt ook al geen hotel (meer). Het is nu een pizzeria, gelegen aan het centrale dorpsplein. Enige literaire verwijzing ontbreekt ook hier. De pizza die wordt geserveerd is hemeltergend slecht, met kluwen kaas en een kleffe bodem.
Maar we leven nog. Wij wel.