1 Ik het erg gezellig, als je eten (vinden)(blijven)
2 De nieuwe leerlingen mij een ijverige jongens(lijken)
3 De arts een zakmes en de bewusteloze sergeant(pakken)(opereren)
4 De perenbomen eerder dan de appelbomen(bloeien)
5 De industriesteden zich voortdurend uit (breiden)
6 De mensheid naar vrede(snakken)
7 Als de koningin s Gravenhage , zij op Huis ten Bosch (bezoeken)(logeren)
8 Het geld dat je aan dit doel , je goed (besteden)(besteden)
9 jullie de nieuwe methode doelmatig? (Vinden)
10 Wij precies wat wij (zeggen) (menen)
11 Hij er geen doekjes om(winden)
12 Ik alle brieven onmiddellijk(beantwoorden)
13 jullie veel tijd aan je huiswerk? (Besteden)
14 je dat ik er te veel tijd aan (besteden)? (Vinden)
15 De techniek een goede toekomst(bieden)
16 De Almelose orkesten a.s donderdag een concert(geven)
17 Er grote onrust in de Britse auto industrie(heersen)
18 De tirannen . hun gezag door onderdrukking(handhaven)
19 Jij met alles de draak(steken)
20 Jullie je nooit aan je woord (houden)
21 Ik niet van jazz(houden)
22 Deze regels hier niet.(gelden)