1 Als je maar had , zou het zijn . (durven) (gelukken)
2 In Amsterdam zijn de laatste jaren enkele belangrijke nieuwe industrieën (vestigen)
3 De jarige monteur werd door zijn collega's (feliciteren)
4 Is de brief nog niet (beantwoorden)
5 Ik heb de hele dag (zwoegen)
6 Het huis is door een makelaar (taxeren)
7 De huizen moesten worden ontruimd (ontruimen) .
8 De muren bleken te zijn. (scheuren)
9 Waarom hebt u geen deskundige (raadplegen) .?
10 Ik heb de envelop in de prullenmand (gooien)
11 U heeft lichtvaardig (handelen)
12 Waar heb je het woordenboek (leggen) ?
13 Ik heb die jongen nooit (vertrouwen) .
14 Wij waren hoogst over zijn vraag. (verwonderen)
15 Ik heb mijn bureau (verplaatsen)
16 De vergadering heeft anders dan door het bestuur was (beslissen)(voorstellen)..
17 De bokser heeft maandenlang (trainen) .
18 Het heeft de hele dag (regenen)
19 Hij heeft al zoveel (beloven)
20 Waarom ben je eigenlijk met dat werk (uitscheiden) ?
21 Door deze teleurstelling werd ik niet (ontmoedigen)
22 Nederland is (overbevolken).
23 Dit succes heeft ons allen (verrassen)
24 Je hebt het reçu toch wel (bewaren)?