w16

Invuloefening

Vul in:
1 Het dier een onaangename geur. (verspreiden)
2 Hoewel het , het vliegtuig op Schiphol. (misten) (landen)
3 Urenlang de wandelaars door de bossen. (dwalen)
4 God hemel en aarde. (scheppen)
5 De monteur de bougies los. (schroeven)
6 De opmerking zijn doel niet. (missen)
7 Elk jaar er een merel in onze tuin.(broeden)
8 De zon zich achter de wolken. (verschuilen)
9 De honden de vogels van hun broedplaatsen op. (jagen)
10 Toen ik mijn nieuwe betrekking , ik niet, welke teleurstellingen mij nog (aanvaarden) (vermoeden) (wachten)
11 Het weer mee, zodat het tuinfeest volkomen (werken) (slagen)
12 De dokter dat de patiënt het goed (constateren)(maken)
13 Het huis totaal uit. (branden)
14 De houthakker de boom om en de takken eraf. (hakken)(zagen)
15 Mijn broer vroeger bij een firma die koffie (werken) (importeren) .
16 uw buurman in hetzelfde hotel? (Logeren)
17 Langzaam het schip de haven uit. (varen)
18 Ik hem aan geduldig te wachten.(raden)
19 Hij onmiddellijk wat ik (bedoelen)(raden).
20 Hij een diepe kuil.(graven)