Poster 2
1. met name = vooral
P Iedereen loopt het risico om te verbranden in die felle zon, maar met name kinderen verbranden snel.
E Met name in het westen van Nederland zijn veel grote steden.
2. veronderstellen = denken dat het zo is
P Joris is nog steeds niet op school. Ik veronderstel dat hij zich weer verslapen heeft.
E De politie veronderstelt dat de ontvoerders van de bankdirecteur al over de grens zijn, maar ze weet het niet zeker.
3. het gebrek aan = te weinig van iets
P In die hete zomer was er een gebrek aan ventilatoren. Iedereen wilde er een hebben.
E Door een gebrek aan proefwerkblaadjes konden niet alle leerlingen hun proefwerk maken.
4. aanzienlijk = groot of veel
P Yusuf is aanzienlijk langer dan Bart. Ze schelen wel 20 centimeter in de lengte.
E Na de vakantie lag er een aanzienlijke berg was.
5. inclusief = met … erbij
P Wij hebben thuis drie kinderen. Inclusief mijn ouders zijn we dus met z’n vijven.
E De prijs van deze zaklantaarn is inclusief de batterijen.
6. definitief = voor altijd
P Mijn beslissing is definitief. Ik verander niet meer van mening.
E Het ontwerp van de brug is nu definitief. We kunnen beginnen met bouwen.
7. vermijden = ervoor zorgen dat iets niet gebeurt of dat je er niet mee te maken krijgt
P Sarah probeert ruzie met haar vriendin te vermijden. Daar houdt ze niet van.
E In Europa probeert men te vermijden dat er te veel boter wordt gemaakt.
8. gering = weinig, klein
P Annie heeft nog maar een gering deel van haar werkstuk gemaakt, maar ze is
ook twee weken ziek geweest.
E Van dit afwasmiddel hoeft u maar een geringe hoeveelheid te gebruiken. Een theelepeltje is voldoende.
9. matig = niet zo goed, mooi, leuk, enz.
P Die film was maar matig. Ik heb veel betere films gezien.
E Faisel vond het feestje maar matig. Hij vond het niet echt gezellig.
10. t/m = tot en met
P Wij zijn geopend van maandag t/m vrijdag, niet in het weekend.
E Het zwembad is geopend van mei t/m september.