Poster 18


1. samenhangen met = te maken hebben met
P       De bankroof hangt waarschijnlijk samen met de ontsnapping van twee gevangenen.
E       Het rookverbod in de kantine hangt samen met  het brandgevaar daar.

2. de periode = een bepaalde tijd
P       In deze warme periode wordt er meer in huizen ingebroken, omdat de mensen de ramen open laten staan.
E       In de periode tot de zomervakantie wordt het spijbelen extra streng bestraft.

3. ten koste gaan van = slecht zijn voor
P       Als je te lang in de zon zit, gaat dat ten koste van je huid. Die droogt dan uit.
E       Als computers het werk van mensen doen, gaat dat soms ten koste van het aantal arbeidsplaatsen.

4. ergens van profiteren  = ergens voordeel van hebben
P       De ijsverkoper profiteert van de warme zomer. Veel mensen hebben dan trek in ijs.
E       U kunt nu profiteren van een voordelige zomerkorting!

5. beschikbaar = je kunt het gebruiken
P       De gemeente stelt geld beschikbaar om op school een nieuwe kantine te bouwen.
E       Ben jij beschikbaar om na afloop van het feestje mee te helpen opruimen?

6. zich bevinden = ergens zijn
P       Het gebouw van de Tweede Kamer bevindt zich in Den Haag.
E       De inbreker bevond zich op het dak van het gebouw waar de politie hem niet kon zien.

7. tamelijk = nogal, vrij
P       Bij ons in de buurt staat een tamelijk groot winkelcentrum, maar het is niet zo groot als dat in het centrum van de stad.
E       De Randstad ligt tamelijk ver weg van Zuid-Limburg.

8. het begrip = een belangrijk woord
P       ‘Emigratie’ is een begrip bij aardrijkskunde.
E       Vaak moet je voor een proefwerk de belangrijkste begrippen uit je hoofd leren.

9. de hinder = de last
P       Als je de deur dichthoudt, heeft Leila niet zo veel hinder van het lawaai van je radio.
E       Veel mensen protesteren tegen de geluidshinder van Schiphol.

10. tonen = laten zien
P       Als je autorijdt, moet je altijd je rijbewijs kunnen tonen.
E       Kun je mij je agenda even tonen?